De beuk is boom met een gladde stam die ruim veertig meter hoog en vierhonderd jaar oud kan worden.
Niet verwarren met:
Haagbeuk (Carpinus betulus)
Je bekijkt de voor mobiel aangepaste versie van de pagina.
Die voor tablets, laptop en desktop biedt ook algemene informatie, zoals herkomst, giftigheid en teelt.
- Beukennootjes bevatten voor paarden giftige stoffen; het blad bevat minder toxinen.
Beuk – (Fagus), boom met een gladde stam die ruim veertig meter hoog en vierhonderd jaar oud kan worden.
Beuken worden als bomen geplant en in hagen.
Onder beuken wil niet veel groeien: onder de dichte kroon is het te donker voor heesters en kruiden blijven weg uit de looizuurrijke strooisellaag van afgevallen beukenblad.
In de winter blijft het dode blad aan de boom en haag tot in het voorjaar zitten.
Beuken houden van een vochthoudende, goed doorlatende bodem, die bij voorkeur kalk en leem of mergel bevat. Beuken kunnen goed tegen een tijdelijke hoge waterstand en zomerse droogte. Beuken zijn gevoelig voor zonnebrand; van een solitair staande boom wordt vaak de stam omwikkeld met jute om de bast tegen de zon te beschermen. Beuken leven in symbiose met een schimmel.
Beuken verdragen snoei heel goed, vandaar dat ze ook veel in hagen worden toegepast. Bij de snoei van bomen is het van belang dat bij het wegsnoeien van takken de stam en hoofdtakken niet aan direct zonlicht kunnen worden blootgesteld om verbranding van de dunne bast te voorkomen (zonnebrand).
Plaaginsect
Lichtgroene luizen met een wollige waslaag aan de onderkant van het blad: beukenbladluis. Deze luis scheidt honingdauw af waarop roetdauw ontstaat.
Grote aantallen gele schildluizen met een wollige waslaag op de stam, bij een sterke aantasting ziet de stam wit van de was: wollige beukenluis.
In het voorjaar worden jonge beukenbladeren aangevreten; in de vroege zomer worden bladeren bruin – lijkt op nachtvorst: beukenspringkever.
Gallen op het beukenblad: beukengalmug (Mikiola fagi).
Blad wordt aangevreten door 3 cm grote bruine kevers: meikever. Een zwerm meikevers kan een beuk helemaal kaal vreten.
Ongeveer 1 cm kleine , donkergetinte, slijmerige slakjes vreten aan het bladmoes tussen de nerven van de bladeren. Daardoor wordt het overgebleven bladmoes bruin en kan het blad afvallen: slakvormige bastaardrups (larven van de lindebladwesp – Caliroa annulipes).
Schimmels & ziektes
Kleine, oranjerode bolletjes verschijnen op aangetaste takken, dat kunnen zowel dode als levende takken zijn: Meniezwammetje (Nectria cinnabarina).
Wildgroei en woekeringen op de stam: boomkanker.
Tussen de 50 en 200 cm grote zwammen met meerdere platte, halfronde hoeden aan de voet van de boom. Aanvankelijk lichtbruin; later donkerder van kleur (roodbruin): reuzenzwam (Meripilus giganteus).
Op de boom ontstaan vochtplekken – boom bloedt. Onder de bast is de stam bruin en de beuk wordt in mum van tijd kaal (extreem bladverlies) en sterft: SOD (Sudden Oak Death – plotselinge eikensterfte) – Phytophthora ramorum.
Rode, puntvormig schimmel op stam en takken: Bloedrood meniezwammetje (Nectria coccinea) – komt zelden voor.
Overig
Bast vertoont scheuren in de lengterichting: zonnebrand.
Blad verkleurt plaatselijk naar brons of lichtbruin: zonnebrand. Dit komt vooral in de zomer voor als de beuk of beukenhaag pas gesnoeid is. De tot voor de snoei door ander blad beschermde bladeren staan na de snoei in de volle zon; verbranding is het gevolg.
Er ontstaan knobbels op de stam: bastknobbels.
Rimpels op de stam: vezelknikken. Deze ontstaan door ongelijke belasting van de stam (storm): de houtvezels worden in elkaar gedrukt, waardoor zich een verdikking vormt. Komt bij meer bomen voor.
Korstmos op de takken.
In het vroege voorjaar verschijnt schuim onderaan de stam: boomschuim.