Appelboom behoort tot een geslacht van kleine loofbomen of struiken van de rozenfamilie.
Je bekijkt de voor mobiel aangepaste versie van de pagina.
Die voor tablets, laptop en desktop biedt ook algemene informatie, zoals herkomst en teelt.
Appelboom (Malus domestica) behoort tot een geslacht van kleine loofbomen of struiken van de rozenfamilie. Malus omvat de appelboom en sierappels. De appel groeit in de gematigde klimaatzone. De boom bloeit in het algemeen van half april tot eind mei. Appelbloesem en de jonge vruchten zijn gevoelig voor nachtvorstschade.
Appels zijn plukrijp als je de appel aan de boom kunt knikken of draaien. Laten ze dan gemakkelijk los, dan zijn ze plukrijp. Naarmate appels rijpen, verkleuren de pitten van wit naar zwart: appels met bruine pitjes zijn plukrijp; die met zwarte pitjes eetrijp.
Plaaginsect
Misvormd en verfrommeld blad: bladluis.
Stipvormige plekjes op het blad; mijten aan de onderkant: bonenspintmijt (Tetranychus urticae).
Vraat aan de uitlopende knoppen en jonge blaadjes: spanrupsjes (ook wel trekmaden genoemd) van de (kleine) wintervlinder (Operophtera brumata).
Wormstekige vruchten vroeg in het voorjaar, rode vlek rond het boorgat: fruitmot (Cydia pomonella).
Spinsels met oranje rupsen tussen de bladeren: larven van de duifmot (Swammerdamia pyrella), een stippelmot.
Wit plakkerig pluis, later gevolgd door gallen en houtige uitwassen: appelbloedluis (Eriosoma lanigerum).
Vroeg in het voorjaar 2 mm grote bleekgroene rupsjes met zwarte kop, later bruin, bij de vruchtbeginselen.
Gaatjes van 2 tot 3 mm in de appel met oranjebruin appelpulp rondom het boorgat: larven (rupsen) van de appelzaagwesp (Hoplocampa testudinea).
Bleekgroene rupsjes vreten aan de bladranden. De rupsjes hebben een rij glimmende zwarte stippen aan de zijkant: appelbladwesp (Pristiphora maesta).
Groene luizen op nieuwe scheuten – vooral in de zomer. De nieuwe scheuten krullen door de luizen en worden wat geremd in de groei. In het vroege voorjaar zijn ze beperkt zichtbaar: groene appeltakluis (Aphis pomi).
Op rijpende appels ontstaan ruwe verhogingen: groene appelwants (Lygocoris pabulinus). Kan geen kwaad, alleen de huid van de appel is wat aangetast.
Grote rups verscholen tussen de bladeren: rups van de pauwoogpijlstaart (Smerinthus ocellatus).
Appelbloesem wordt aangetast en verdroogt in het vroege voorjaar: kleine, grijsbruine kevers zuigen sap uit de bloemknoppen: appelbloesemkever (Anthonomus pomorum).
Schimmels & ziektes
Bruinkleuring appels met schimmelsporen: moniliarot.
Van lichtgroen naar bruin verkleurende vlekken op het blad, appels groeien niet, krijgen donkere vlekken met stervormige scheurtjes: appelschurft (Venturia inaequalis).
Schimmel op jong blad en bloesem: echte meeldauw (Ascomycota phylum).
Bast scheurt, tak verwelkt en er verschijnt rood schimmelpluis: vruchtboomkanker (Neonectria ditissima).
Rotte plekken op appels; soms rond de steel en soms aan de neus: Neonectria (Neonectria ditissima).
Bloesem, blad, tak en twijg worden bruinzwart en verschrompelen verdikte plekken: bacterievuur (Erwinia amylovora).
Een bonte verzameling uitgegroeide takjes: heksenbezem (Taphrina betulina). Alleen in Zuid-Nederland en België.
Op de huid van de appel ontstaat tijdens het bewaren, of in de opslag een rood puntje, dat snel groter wordt en uitgroeit tot een ronde bruine plek: lenticelrot (Neofabraea).
Bladeren krijgt loodachtige kleur: loodglans (Chondrostereum purpureum).
Overig
Op de onderstam ontstaan pleksgewijs beginnende wortelpuntjes. Een vochtige omgeving, langdurige regen en veel schaduw bevorderen het ontstaan van wortelvelden. Bomen met wortelvelden zijn vatbaarder voor bacterievuur en vruchtboomkanker omdat de wortelpuntjes evenzovele toegangspoorten vormen voor bacteriën en schimmelsporen. Bij droog en zonnig weer de plekken ruim uitsnijden en afdekken met wondbalsem.
Wespen tasten soms fruit aan.
Verdiepte, bruine vlekken op de appel. Onder die plekken is de appel bruin en kurkachtig; de vlekjes smaken vaak bitter: kurkstip. Oorzaak is een calciumtekort.
Jonge appelboompjes komen niet in blad; de wortels zijn weggevreten: woelmuizen.
Tijdens heet zomerweer (temperaturen boven de 30ºC) verschijnen rode vlekken op de rijpende appels: zonnebrand.
In de winter willen hazen, konijnen er reeën nog wel eens aan de takken en stam van de appelboom knagen.
Verticale scheuren in de bast van de stam: bastscheuren.
Korstmos op de takken.
In het vroege voorjaar: knoppen verdrogen, vaalbruine vlekken op het jonge blad: schade door nachtvorst.
Na de lente, de beginnende appels zijn al te zien, bloeit de boom met hier en daar wat bloesem: nabloei. Verwijder deze bloesem, liefst voordat de bloemen geopend zijn. Deze bloesem leidt niet tot vruchten maar kan wel een ingang vormen voor bacterievuur.
In een periode van zomerse hitte en droogte verdroogt het blad: droogteschade.
Rond het klokhuis ontstaan glazige, doorschijnende plekken in het vruchtvlees: de cellen lekken celvocht. In ernstige gevallen is de glazigheid zo ver gevorderd dat het aan de schil zichtbaar is en zal de appel van binnen bruin verkleuren. De oorzaak is een Calcium-tekort, waardoor de appel niet in staat is suikers om te zetten in zetmeel. Een sober gebruik van stikstofhoudende mest helpt glazigheid te voorkomen. In de professionele fruitteelt wordt ter preventie bij appelsoorten die gevoelig zijn voor glazigheid, met calciumchloride gespoten. Zie ook: calciumgebrek.
Na de bloei volgt de vruchtzetting. Meestal ontstaat er een overdaad aan kleine vruchtjes. Tussen eind mei en half juni vallen echter veel appeltjes af: de junirui. Een natuurlijk proces waarbij de boom alle zwakke vruchtjes afstoot. Zie ook vruchtdunning.