Pruimen behoren tot de steenvruchten. Pruimenbomen moeten niet in de winter worden gesnoeid, want dan zijn ze erg gevoelig voor de schimmel loodglans.
Je bekijkt de voor mobiel aangepaste versie van de pagina.
Die voor tablets, laptop en desktop biedt ook algemene informatie, zoals herkomst en teelt.
Pruimen – (Prunus domestica) behoren tot de steenvruchten. Pruimenbomen moeten niet in de winter worden gesnoeid, want dan zijn ze erg gevoelig voor de schimmel loodglans. Snoeien kan na de bloei in het voorjaar of direct nadat ze vrucht hebben gedragen. Bovendien genezen snoeiwonden in het voorjaar en de herfst sneller dan in de winter.
Ruim in de herfst gevallen pruimen op om veelvuldig bezoek van wespen te voorkomen.
Omdat pruimenbomen, zoals alle steenvruchtbomen, gevoelig zijn voor loodglans, moeten ze niet in de winter maar in het voorjaar (na de bloei) of na de oogst (augustus, september) worden gesnoeid. Snoei te laag hangende takken weg, evenals elkaar kruisende takken.
Plaaginsect
Rijpe vruchten worden aangevreten: wesp.
Misvormd en verkleurd blad: bladluis.
Stipvormige plekjes op het blad, mijten aan de onderkant: bonenspintmijt (Tetranychus urticae).
Vraat aan de uitlopende knoppen en jonge blaadjes: spanrupsjes (ook wel trekmaden genoemd) van de kleine wintervlinder (Operophtera brumata).
Harsachtig druppeltje op pruim: pruimenmot (Grapholita funebrana).
Het vruchtvlees is aangetast en vervuild (rupsenpoep) door larven van de pruimenmot (Grapholita funebrana).
Schimmels & ziektes
Roodachtige vlekjes op blad verkleuren naar bruin, bladmoes sterft af, er vallen gaten in het blad: hagelschotziekte (Stigmina carpophila).
Schimmelsporen op rijpe pruim: moniliarot (Monilinia spp.).
Bladeren krijgt loodachtige kleur: loodglans (Chondrostereum purpureum).
Blad vroegtijdig valt af, op afgestorven bast verschijnt bruin gom: bacteriekanker (Pseudomonas syringae).
Bruingele zwammen op de takken en stam: boomgaardvuurzwam (Phellinus tuberculosus).
Overig
Vorstkringen of ruwe plekken op de pruimen: vorstschade. Vroegbloeiende fruitsoorten als kers, pruim en perzik zijn gevoelig voor vorst. De vorst beschadigt de bloesem, waardoor er minder vruchtzetting plaatsvindt, of de vruchten vallen voortijdig van de boom (‘ruien’). Ongeopende bloemknoppen verdragen een paar graden vorst.
Verticale scheuren in de bast van de stam: bastscheuren.
Druppeltje suikersap aan de rijpende vrucht: na een droge periode volgt veel regen waardoor de vrucht barst en er suikersap ontsnapt. Niet verwarren met de harsachtige druppel, veroorzaakt door de pruimenmot. Door de pruimen
Op de bladsteeltjes zitten verdikkingen. Dit zijn honingklieren die buiten de bloemen liggen. Deze extraflorale nectarklieren komen voor op schutbladeren, steunblaadjes, bladstelen en bladeren. Deze honingklieren trekken wespen en mieren aan die de plant tegen plaaginsecten beschermen. De honing van deze klieren is van mindere kwaliteit dan die van de nectarklieren in de bloem. Extraflorale nectar
Na de bloei volgt de vruchtzetting. Meestal ontstaat er een overdaad aan kleine vruchtjes. Tussen eind mei en half juni vallen echter veel pruimpjes af: de junirui. Een natuurlijk proces waarbij de boom alle zwakke vruchtjes afstoot. Zie ook vruchtdunning.