Perenboom, fruitboom voor moes- en siertuin.
Je bekijkt de voor mobiel aangepaste versie van de pagina.
Die voor tablets, laptop en desktop biedt ook algemene informatie.
Peer (Pyrus) wordt meestal op een langzaam groeiende onderstam geënt. Peren vind je vooral in landen op het noordelijk halfrond.
Er zijn handperen, sappig en zoet, en stoofperen, hard en droog. Stoofperen moeten eerst gekookt (gestoofd) worden om eetbaar te zijn.
Peren houden van een voedzame, licht vochtige grond. Op zandgronden heeft de perenboom in de zomer al snel extra water nodig. Perenbomen moeten ook niet te nat staan.
Eerste jaren hoeft een perenboom niet gesnoeid te worden. Peren groeien aan horizontale takken. Help de peer een handje door geschikte takken horizontaal te buigen. Perenbomen kunnen zoveel takken produceren dat er te weinig licht in de boom komt en de peren niet rijpen. Snoei regelmatig oude takken weg, zodat licht en lucht tot in het hart van de boom reiken.
Peren zijn plukrijp als je de peer aan de boom kunt knikken of draaien. Laten ze dan gemakkelijk los, dan zijn ze plukrijp. Naarmate peren rijpen, verkleuren de pitten van wit naar zwart: peren met bruine pitjes zijn plukrijp; die met zwarte pitjes eetrijp.
Plaaginsect
Zwart verkleurde, aangetaste schors met daarachter gangen, kruin verdort, dunne twijgen krullen: perenringworm (Agrilus sinuatus).
Gaatjes in vruchtbeginsels, vallen vroegtijdig af: perenzaagwesp (Hoplocampa brevis).
Stipvormige plekjes op het blad, mijten aan de onderkant: bonenspintmijt (Tetranychus urticae).
Vraat aan de uitlopende knoppen en jonge blaadjes: spanrupsjes (ook wel trekmaden genoemd) van de kleine wintervlinder (Operophtera brumata).
Wormstekige vruchten vroeg in het voorjaar; rode vlek rond het boorgat: fruitmot (Cydia pomonella).
In het vroege voorjaar ontstaan groene bobbels (perenpokken) op het jonge blad. In de loop van het seizoen groeien de bobbels uit tot gallen op het blad, vruchtstelen en vruchtbeginsels. Deze verkleuren van groen via geel naar rood, uiteindelijk worden de gallen zwart: perengalmijt (Eriophyes pyri).
Spinsels met oranje rupsen tussen de bladeren: larven van de duifmot (Swammerdamia pyrella), een stippelmot.
Wit plakkerig pluis, later gevolgd door gallen en houtige uitwassen: appelbloedluis (Eriosoma lanigerum).
Eind juni, begin juli verschijnen bruinige spinsels van + 10 cm tussen de bladeren. Poepresten hangen in het spinsel, donkergele rupsen kruipen er rond: larven van de perespinselbladwesp (Neurotoma saltuum).
Groene luizen op nieuwe scheuten – vooral in de zomer. De nieuwe scheuten krullen door de luizen en worden wat geremd in de groei. In het vroege voorjaar zijn ze beperkt zichtbaar: groene appeltakluis (Aphis pomi).
Op of onder het blad ontstaan kleine geelgroene gallen. Deze verkleuren naar roze en later worden de gallen en het blad zwart omdat de aangetaste plekken afsterven. De bladeren krullen, vertonen rode en zwarte vlekken, verdrogen en vallen af. In het gekrulde blad zitten een of meerdere rupsjes: de larven van de perenbladgalmug (Dasineura pyri).
In het voorjaar lopen de knoppen niet uit. De achterblijvende knop blijkt volledig uitgehold en er zit een larve of pop in de lege knop: perenknopkever (Anthonomus piri). Omdat de perenknopkever ook de bladogen wegvreet, kan er veel schade aan de perenboom ontstaan. Oogst blijft achter en nieuwe scheuten worden niet meer gevormd.
Schimmels & ziektes
Donkeroranje vlekken met bruine kern op het blad, deze verkleuren naar rood en groeien uit tot een oranje bult: perenroest (Gymnosporangium clavariiforme).
Bruinkleuring peren met schimmelsporen: moniliarot.
Kurkachtige vlekjes op de peren: perenschurft (Venturia pyrina).
Bast scheurt, tak verwelkt en er verschijnt rood schimmelpluis: vruchtboomkanker (Neonectria ditissima).
Bloesem, blad, tak en twijg worden bruinzwart en verschrompelen, verdikte plekken: bacterievuur (Erwinia amylovora), ook wel perenvuur genoemd.
Rotte plekken op peren; soms rond de steel en soms aan de neus: Neonectria (Neonectria ditissima).
Op het blad ontstaan donkerbruine, zwarte vlekken. Ook de hoofdnerf van het blad wordt zwart. Uiteindelijk kleurt heel het blad zwart, waarna het afvalt. Op de rijpende vruchten ontstaan een op meerdere ingezonken zwarte plekken, vaak met een rode r
Op de huid van de peer ontstaat tijdens het bewaren, of in de opslag een roodbruin puntje, dat snel groter wordt en uitgroeit tot een ronde donkerbruine plek: lenticelrot (Neofabraea).
Overig
Wespen tasten soms fruit aan.
Bruinzwart verkleurde delen van de bloesem: schade door nachtvorst.
Peer rot van binnenuit; de buitenkant ziet er gaaf uit, terwijl de binnenkant voos en waterig is: buikziekte.
Jonge perenboompjes komen niet in blad; de wortels zijn weggevreten: woelmuizen.
Gaten in de bijna rijpe peren: schade door vogels.
In de winter willen hazen, konijnen er reeën nog wel eens aan de takken en stam van de perenboom knagen.
Verticale scheuren in de bast van de stam: bastscheuren.
Scheuren – soms tot aan het klokhuis – begin mei in beginnende peertjes: vorstschade of het gevolg van een groeischeut door sterk wisselend weer. Groeien wel weer dicht, maar litteken blijft. Groeischeuten ontstaan vaak bij koud en nat weer, gevolgd door zomerwarmte, Conference is er gevoelig voor.
Bijna rijpe peren vertonen scheuren. Dit wordt veroorzaakt door onregelmatige wateropname na een relatief droge periode gevolgd door veel regen. De peren barsten letterlijk uit hun vel. Snel oogsten en opeten.
Bruine, verdroogde plekken, beschadigd blad: windschade aan het jonge blad.
Na de lente, de beginnende peren zijn al te zien, bloeit de boom met hier en daar wat bloesem: nabloei. Verwijder deze bloesem, liefst voordat de bloemen geopend zijn. Deze bloesem leidt niet tot vruchten maar kan wel een ingang vormen voor bacterievuur.
Na de bloei volgt de vruchtzetting. Meestal ontstaat er een overdaad aan kleine vruchtjes. Tussen eind mei en half juni vallen echter veel peertjes af: de junirui. Een natuurlijk proces waarbij de boom alle zwakke vruchtjes afstoot. Zie ook vruchtdunning.