Op deze site worden uitsluitend biologische bestrijdingsmiddelen voor de sier- en moestuin beschreven; niet-biologische en industriële gewasbeschermingsmethoden (landbouw) worden buiten beschouwing gelaten.
Met een gezonde bodem (dus veel bodemleven) blijven ziektes en schimmels weg (dus zorg voor goede zuurgraad, voldoende organische stof, goede structuur etc.). Heel veel ziektes zijn overigens te voorkomen met antagonistische micro-organismen die de schadelijke bacterie/schimmel onderdrukken.
Antagonisten
In de biologische bestrijding van plantenziektes wordt gebruik gemaakt van antagonisten: schimmels of bacteriën die worden ingezet om aantasting door ziekmakende bacteriën en schimmels te voorkomen. Antagonisten koloniseren planten, waardoor ziekteverwekkende organismen geen vat meer hebben op deze planten.
Zowel de klassieke bestrijdingsmiddelen als de biologische vind je in het overzicht Planten en Plagen (Bestrijding/preventie).
Bestrijdingsmiddelen worden gebruikt om gewassen te beschermen tegen vraat, ziektes en schimmels. Daarom worden bestrijdingsmiddelen ook wel gewasbeschermingsmiddelen genoemd. Er kleven forse nadelen aan chemische bestrijdingsmiddelen: behalve dat ze de te bestrijden onkruiden, plaagdiertjes en schimmels doden, worden onbedoeld ook andere organismen vergiftigd. Daarnaast zijn veel chemische bestrijdingsmiddelen slecht afbreekbaar en vervuilen het milieu. Vooral als de stoffen door wind en water verspreid worden naar plekken waar ze schade kunnen aanbrengen, zoals in waterwingebieden.
Chemische bestrijdingsmiddelen (biociden) zijn o.a. te verdelen naar:
- Herbiciden bestrijden onkruiden
- Fungiciden doden schimmels
- Insecticiden doden insecten (kakkerlakken, ke
vers, luizen, mieren, muggen en vliegen) - Nematiciden bestrijden o.a. bodemaaltjes en – afhankelijk van de soort nematicide – ook bladluizen
- Rodenticiden beschermt aanplant tegen knaagdieren.
Biopesticiden behoren tot de biologische bestrijdingsmiddelen; ze bestaan uit werkzame stoffen op basis van de natuurlijke vijanden van de schadelijke organismen met de bedoeling deze te vernietigen, af te schrikken en/of onschadelijk te maken. Biopesticiden worden ingedeeld in drie categorieën: producten op basis van plantenextracten, producten die een micro-organisme bevatten en feromonen.
Spuiten met een chemische bestrijdingsmiddel moet met zorg gebeuren. Het weer heeft invloed op het resultaat: bij een lage luchtvochtigheid en temperaturen boven de 21°C absorberen planten bestrijdingsmiddelen slecht. Spuiten bij bewolkt weer werkt het beste: veel zon verkort de werking van herbiciden. Op nat onkruid door regen of dauw hechten middelen niet. Spuit ook niet als er vorst aan de grond verwacht wordt. De beste tijd is ’s morgens en ’s avonds. Tegen de avond gaat de wind vaak liggen, wat drift, het verwaaien van spuitvloeistof, voorkomt. Fruitbomen en groente zijn erg gevoelig voor schade door herbiciden. Spuit nooit als de kans bestaat dat er door drift spuitvloeistof bij de buurman terecht kan komen.
Bij het bepalen van de afstand tussen agrarische percelen en bijvoorbeeld woonwijken wordt meestal uitgegaan van een richtafstand van 50 meter. Dat is geen wetgeving maar gewoonterecht.